Gerard Stolker over Don Bosco
Hoewel ik geen salesiaan meer ben, toch is Don Bosco mijn grote inspirator gebleven. Gerard Stolker vertelt in een gesprek met Don Bosco NU over de invloed van Don Bosco op zijn werk en leven.
Als geen ander wist Don Bosco mensen te inspireren om zich in te zetten voor jongeren en in het bijzonder voor hen die in hun leven uit de bocht waren gevlogen, om hen weer nieuwe perspectieven en nieuwe kansen te geven. Don Bosco kon in zijn leven korte, markante uitspraken doen zoals: “Wees goed, doe goed en laat de mussen maar tjilpen.”
Het vrolijke getjilp inspireerde talloze mensen
Maar hoe deed hij dat dan? Tijdgenoten van Don Bosco waren daar heel nieuwsgierig naar. Toen Don Bosco werd gevraagd naar het succes van zijn systeem antwoordde hij: “Een systeem? Een methode? Ik heb gewoon gedaan wat God mij heeft ingegeven en Hij op mij toeliet komen.”
Vanuit zijn praktische manier van werken, is Don Bosco in contact gekomen met de jongerenproblematiek in Turijn. Hier vindt Don Bosco zijn roeping en zijn werkterrein. Hij liet zich zien in de straten van de arme volkswijken van Turijn. Hij bezoekt er de gevangenissen en ontmoet op de bouwwerken van Turijn de jonge arbeiders die onderbetaald waren en geen arbeidscontracten kregen, en daardoor een uitzichtloze toekomst tegemoet gingen.
In die allereerste beginfase organiseerde Don Bosco, in de weekends, op de platgetrapte grasveldjes of op de zanderige stukjes grond van Turijn, allerlei sport- en spelactiviteiten. Maar hij vertelde ook over Gods voorliefde voor het kleine, het zwakke, de kwetsbare.
Op 8 december 1841, het feest van Maria Onbevlekt Ontvangen, ontmoette Don Bosco een straatjongen die vanuit de vrieskou in een kerk, aan wat kaarslicht zijn handen stond te warmen. Toen hij Don Bosco zag, rende hij de kerk uit. Don Bosco ging achter hem aan:
- “Hoe heet je?”
- "Bartolomeo", antwoordde de jongen geschrokken.
- Waar woon je? Heb je werk? Heb je onderdak? Heb je vrienden?
Omdat hij zwervende was en geen onderdak had, kon deze jongen niets antwoorden. - “Kan je fluiten?”, vroeg Don Bosco.
Dat kon hij en hij floot zijn deuntje.
Zo is Don Bosco zijn werk begonnen en hij stichtte in een latere fase de gemeenschap van de salesianen.
Don Bosco zijn tijd en de onze gelijken op elkaar
Tussen de tijd waarin Don Bosco leefde en de tijden waarin wij leven, zijn er best wel enige overeenkomsten te vinden. Roerig, turbulent en vol politieke spanningen. Zo was de tijd waarin Don Bosco leefde een overgangsperiode van het boerenleven naar het industriële tijdperk, met al zijn omwentelingen op politiek, sociaal en wetenschappelijke terrein. In onze tijd herkenbaar. Door allerlei haast niet bij te houden ontwikkelingen, leven ook wij toe naar een geheel nieuw tijdperk waarvan de contouren nog maar nauwelijks zichtbaar zijn. Door al die veranderingen is er een andere leefwijze en levensstijl op komst. Hoe die tijd er zal uitzien? Dat zal de toekomst uitwijzen. Zelf heb ik, en veel salesianen met mij, heel bescheiden, het altijd als een uitdaging en een opdracht beschouwd om de essentie van het erfgoed van Don Bosco mee te kunnen dragen naar deze nieuwe tijd.
Gerechtsjeugd benaderen met salesiaanse aanpak
Op mijn manier heb ik geprobeerd daar vorm en inhoud aan te geven. Ik was bevriend met iemand uit de gerechtelijke macht. Hij betrok mij bij een van zijn projecten die qua aanpak en werkwijze afweken van de traditionele vormen van het straffen van jongeren die behoorlijk de fout in waren gegaan.
Gestrafte jongeren niet hun straf te laten uitzitten, maar ze die straf te laten uitlopen!
Het eerste project was: gestrafte jongeren niet hun straf te laten uitzitten, maar ze die straf te laten uitlopen! Door vanuit een gesloten instelling zo'n 3.000 km te stappen naar Santiago de Compostella in Spanje. Zouden ze dat volbrengen, dan zat hun straf erop, lukt hen dat niet — om welke reden dan ook — dan draaiden ze alsnog de cel in. En ik verzeker jullie dat zo’n voettocht voor deze jongeren een zware straf was.
Een tweede project was gericht op jongeren die door allerlei oorzaken waren gecrasht. De meeste van deze jongeren kwamen uit gebroken gezinnen die met buitenkant gedrag wilden imponeren, stoer doen en wilden meetellen. Ze hadden geen contact meer met hun ouders, familie, vrienden en allerlei hulpverleners, groeiden op voor galg en rad en maakten de stad onveilig. Het doel was om deze jongeren, na allerlei miskleunen niet op te sluiten, maar om ze samen in een huis onder te brengen.
Ze zochten iemand die 24 uur van de dag, 7 dagen van de week, met deze jongeren wilde samenwonen, en het dagelijkse leven met hen wilde delen. Voor dit project werd op mij een beroep gedaan. Om voor zo’n uitdagende en indringende vraag een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, heb ik drie van de markante uitspraken van Don Bosco op mij laten inwerken:
- “Doe goed, wees goed en laat de mussen maar tjilpen.”
- “Laat voelen dat je van ze houdt.” (in deze tijd van seksueel misbruik een kwetsbare uitspraak.)
- “Doen wat de omstandigheden je ingeven.”
Deze drie uitspraken heb ik diep tot mij laten doordringen en dat deed mij besluiten om deze sprong te wagen. Ik rekende erop dat Don Bosco in dat donkere gat vol onzekerheden, met mij mee zou springen. En wat gebeurde er? Uitgesproken op 31 januari 1985 (het feest van Don Bosco) stond ik ’s ochtends om negen uur met een bosje tulpen voor de uitgang van een jeugdgevangenis om de eerste jongen te verwelkomen in dat nieuwe huis.
Zelf had ik geen enkele ervaring met de ernstige problematiek van deze jongeren. Hoe ging ik dat aanpakken? Uiteraard was er de nodige ondersteuning van orthopedagogen, psychologen en psychiaters. Maar tegelijkertijd wilde ik ervoor waken dat dit huis geen huis zou worden dat de kenmerken zou gaan krijgen van een traditioneel internaat. Dat deze jongeren zouden gaan hospitaliseren en dat het een proeftuin zou worden voor allerlei pedagogische en deskundige hulpverleners. In mijn visie moest het absoluut een huis worden waarin jongeren zich thuis konden voelen en dat er in alle openheid en vertrouwen naar elkaars levensverhaal zou worden geluisterd. Dat er in dat huis een klimaat zou groeien waarin ze met veel respect voor elkaar, zichzelf konden zijn.
Het addertje onder het gras heet 'vertrouwen & solidariteit'
Een absolute voorwaarde was dat er in dat huis wel degelijk hard gewerkt moest worden. Een vast dagritme van werk of scholing, met allerlei dagelijkse huishoudelijke taken, hygiëne, ontspanning, sporten, leren omgaan met geld en absoluut geen drugs of handelen in gestolen goed. Allemaal moeilijke processen voor jongeren die geen enkel gevoel van zelfrespect, discipline en regelmaat hadden. Begrippen, als vertrouwen, solidariteit, samenhorigheid en gastvrijheid hadden deze jongeren nog nooit in hun leven ervaren, maar waren ook nooit aan hen voorgeleefd.
Vertrouwen en solidariteit zijn de kernwaarden van goedheid die in elk mens aanwezig zijn. Maar kun je zomaar iedereen vertrouwen? Was ik bereid om de hieraan onvermijdelijk verbonden risico’s te accepteren? Door de overtuiging dat je zonder het vertrouwen geen inhoud kunt geven om samen onder een dak te wonen en het leven met elkaar te delen, koos ik er bijvoorbeeld voor om in dat huis niets af te sluiten. Dat heb ik geweten.
Als ik wat geld miste of er was wat van de inventaris verdwenen dan dacht ik aan Mama Margherita, de moeder van Giovanni Bosco. Want Don Bosco had aan zijn moeder gevraagd om bij hem in huis te komen wonen. Zij zou als een moeder voor deze jongeren het leven delen met haar zoon. Hoe vaak zal ze niet bij haar Giovanni geklaagd hebben dat er weer wat uit de voorraadkast was verdwenen, dat ze beddengoed miste, of dat er geld was weggehaald? Don Bosco kon dan reageren met: “De Voorzienigheid zal erin voorzien”.
Ik beken dat ik nooit zo heb kunnen reageren. Dan was ik teleurgesteld, was uit mijn evenwicht en kon ik even kwaad worden. Maar niet met de kwaadheid in mijn hart. Zoals ik al zei, deze jongeren kwamen uit gebroken gezinnen en braken voortijdig hun schoolopleiding af. Dan is er geen beroepsperspectief meer, geen besef van normen en waarden en was er geen vertrouwen en solidariteit.
Terwijl ik de taal van deze jongeren leerde begrijpen, lette ik erop dat dit niet ten koste zou gaan van mijn eigen leef- en denkwijze. Dat vraagt een voortdurende bezinning op mijn eigen leven.
Vertrouwen en solidariteit liggen in elkaars verlengde. Solidariteit houdt in dat je moet kunnen meevoelen met het wel en wee van alle dag. Vertrouwen betekent dat je je verbonden voelt met mensen die moeten leven met onzekerheden en nog niet kunnen geloven in hun eigen kracht. Deze wijze van leven en werken vraagt veel, om je eigen levenswaarden niet te verliezen, dat het niet ten koste mag gaan van het natuurlijke gezag. Dit betekende onder meer dat ik de wijze van uitdrukking en spreektaal van deze jongeren moest leren verstaan, zonder dat dit ten koste zou gaan van mijn eigen leef- en denkwijze. Het vroeg om een voortdurende bezinning op mijn eigen leven. Vandaar dat het erop aankwam om de 'heuvel van mijn leven' te blijven beklimmen, om deze jongeren telkens opnieuw uit te nodigen om in solidariteit en vertrouwen met elkaar, de ingeslagen weg tot het einde te willen gaan. Als het ware met elkaar de diepe en donkere nacht durven ingaan, waar wegen moeilijk te vinden zijn en je alleen op tastende wijze verder kunt. Dat waren de momenten waarop Don Bosco mij als het ware dan influisterde: “Je moet niet zeggen dat je van ze houdt, maar ze moeten voelen dat je van ze houdt.”
In een nieuwe context ontstaan tradities
In de loop van de tijd ontwikkelden zich in dat huis ook enkele tradities. Zo was zondags voor het eten een borreluurtje. Ik vond dat een stukje opvoeding en een oefening om gecontroleerd met drank te leren omgaan. Het leverde naast gezelligheid vaak ook momenten op om onderlinge spanningen uit te praten.
Toen ik een keer ‘s avonds laat thuis, kwam zat een van de jongens nog op mij te wachten. Hij was dronken en vertelde dat hij stiekem een fles drank uit de kast had gepakt. En de fles aan zijn mond had gezet en met grote slokken eruit had gedronken. Deze jongen vroeg mij hem te helpen om zijn alcoholprobleem samen met de huisgenoten bespreekbaar te maken. Dit leverde de nodige gespreksstof op. De conclusie van dat gesprek was dat ze eensgezind besloten om in solidariteit met deze huisgenoot, op de zondagmiddag geen borrel meer te drinken en in plaats daarvan een appeltaart, cake of iets anders te gaan bakken.
In diezelfde tijd zou Ien Dales, de toenmalige burgemeester van Nijmegen, een bezoek aan ons huis brengen. Dus kwam de vraag: ”Hoe gastvrij en solidair willen we zijn? Wat bieden we haar aan? Koffie, thee, fris, biertje of een glas wijn? Unaniem werd besloten om in solidariteit met onze huisgenoot geen alcohol te schenken. “Die burgemeester moet zich maar aan ons aanpassen en wij niet aan haar”, was hun reactie. Wil je nog een mooiere vorm van solidariteit?
Alles wat er in die jaren gebeurde, was voor mij een sleutel om bij deze jongeren binnen te kunnen komen.
Mijn belangrijkste basis was mijn geloof in God en Don Bosco was mijn kracht, mijn bezieling, mijn inspiratiebron. Gaandeweg heb ik mogen ontdekken dat er een ziel zat in het werk dat ik heb mogen doen, de ziel van Don Bosco! Het is diezelfde ziel die zijn volgelingen, de salesianen, over de hele wereld in zich meedragen. Het is ook diezelfde ziel van al de passanten van de Nijmeegse Waalhaven, die met een Don Boscohart, in de stilte van hun kajuit, of in het benauwde loketje van de kermisattracties, of achter de gordijnen in de coulissen van de circustent, mensen laten genieten van een blije gastvrijheid en solidariteit. Tot op de dag van vandaag zijn de markante slogans van Don Bosco actueel en zijn ze een levende inspiratiebron: “Doe wat de omstandigheden je ingeven", “Laten voelen dat je van ze houdt”, “Wees goed, doe goed en laat de mussen maar tjilpen.”
Bron: Don Bosco NU 2019/1
Gerard Stolker is geboren in 1932, deed zijn eerste professie bij de salesianen in 1951 en is in 1984 uitgetreden uit de congregatie. Als salesiaan heeft hij o.a. gewoond en gewerkt in Leusden, Hoogland (bij Amersfoort), Assel en een sabbatjaar in Oud-Heverlee (1979-1980). Gerard was coadjuteur, werkte aanvankelijk als kok, maar de meeste jaren in het jongerenpastoraat en de schoolcatechese. Met het project in Nijmegen is hij in 1985 begonnen en het heeft geduurd tot 1991.