“Als eerbetoon is zijn as opgegeten door de indianen”
Verhalen vertellen kan de neef van missionaris Jan Finkers wel. Een uitgebreide fotoreportage voert ons dwars door de jungle van Venezuela naar de missieposten van de Salesianen. Jos Oude Vrielink bezocht daar zijn oom Jan in 1982 en die ervaring zal hij nooit meer vergeten. De manier waarop Jan Finkers leefde onder de Yanomami-indianen heeft diepe indruk op hem gemaakt.
Dit is een artikel uit Don Bosco Magazine. Schrijf je hier in om ons magazine gratis thuis te ontvangen.
“Oom Jan was daar niet om de indianen te bekeren, hij wilde hun cultuur juist beschermen en hen voorbereiden op een onvermijdelijke confrontatie met de westerse ‘beschaving’”, is het eerste wat Jos mij op het hart drukt.
Als klein jochie wilde zijn oom al missionaris worden. Die droom kon weleens werkelijkheid worden via Don Bosco, dus begon Jan Finkers aan een baantje als kok op het seminarie in Ugchelen (school voor jongens die Salesiaan willen worden). In 1944 legde hij zijn geloften af als Salesiaan van Don Bosco, maar door ziekte moest zijn missie uitgesteld worden. In 1963 werd Jan alsnog uitgezonden naar Venezuela.
Gevaarlijk paradijs
Op afstand van de bestaande posten bouwde Finkers zijn eigen missiepost met een schooltje. “Oom Jan ging in een hangmat liggen, net zoals de indianen deden. Hij verdiepte zich in de Yanomami-cultuur, nam deel aan hun rituelen en raakte bevriend met ze”, vertelt Jos. “Hij ging helemaal op in de gewoontes van de indianenstam, waardoor hij werd gezien als één van hen.” De missiepost van Jan Finkers lag slechts op steenworpafstand van de grote hut met honderden indianen. Hij gaf hen les in zijn schooltje, suste conflicten, bracht ontvoerde vrouwen weer naar huis en verzorgde de zieken. Voor de doorsnee mens een zwaar leven in een gevaarlijk gebied, maar voor Finkers was dit de definitie van een paradijselijk bestaan.
“Oom Jan hielp de Yanomami-indianen voornamelijk om hun cultuur te behouden. Onderwijs is de weg naar onafhankelijkheid, dus stelde hij de Yanomami-taal op schrift en leerde hij de kinderen hun taal lezen en schrijven. ‘Als ze hun taal verliezen, raken ze hun identiteit kwijt’, zei oom Jan altijd. Daarnaast leerden de kinderen Spaans, zodat ze met andere Venezolanen konden
communiceren.” Finkers wilde vooral een goed christen zijn voor deze mensen, zonder zijn geloof en cultuur aan hen op te dringen.
“Oom Jan ging als vrijwilliger medicijnen brengen bij een geïsoleerde indianenstam”
De avontuurlijke geest van Jan Finkers sprak enorm tot Jos’ verbeelding: “Als kind verslond ik al boeken over verre volken. Ik wilde ook ontdekkingsreiziger worden en in mijn ogen was oom Jan dat.” Zodra Jos de kans kreeg, zocht hij zijn oom dan ook op in Venezuela. “Ik zal nooit vergeten wat ik daar allemaal heb meegemaakt”, glundert Jos. “Avontuurlijk als oom Jan was, bood hij aan om medicijnen te brengen bij een indianenstam die vrijwel nooit contact had met de buitenwereld. De missionarissen wisten niet eens waar de stam zich precies bevond, maar omdat er malaria rondwaarde, moesten er medicijnen worden gebracht. Oom Jan had zijn verplegersdiploma, was voor de indianen als één van hen en daardoor de uitgelezen persoon om de stam te bezoeken.”
Jos twijfelde geen moment en besloot met zijn oom mee te gaan op zoektocht naar de verborgen indianenstam. “Er waren vijf jonge indianen, die ongeveer wisten waar de stam zich ophield. Zij gingen met ons mee als gids en trokken diep het regenwoud in. We ploegden door moerassen en hingen ’s avonds ons hangmatje op tussen de bomen. Na een dag of vier hadden we de stam
eindelijk gevonden. De vrouwen kwamen ons uitgebreid bekijken en betasten, want die hadden nog nooit een blanke man gezien. We moesten nog aardig wat moeite doen om de indianenstam te overtuigen van de werking van de medicijnen, maar met de charme van oom Jan lukte het en onze missie was volbracht!”
Jos’ bewondering voor zijn salesiaanse oom klinkt door in elk verhaal dat hij tijdens de fotoreportage vertelt. “Ik bewonder vooral de manier waarop oom Jan in het leven stond. Hij straalde uit dat het niet om hem ging en geld interesseerde hem niet. Als hij een nieuwe broek kocht, dan maakte hij de zoom ervan los, spreidde de broek uit over een lap stof en knipte daar gemakshalve nog tien broeken uit. Zo kon hij weer jaren vooruit”, lacht Jos.
Zijn as opgegeten
Jan Finkers leefde ruim 45 jaar tussen de Yanomami-indianen. Na zijn overlijden was er een kleine katholieke crematie in Venezuela en de as werd naderhand naar de indianen gebracht. “Er zijn geen foto’s van, maar ik weet zeker dat de as van oom Jan door hen is opgegeten”, knikt Jos. “Het is in de Yanomami-cultuur gebruikelijk om dat te doen als eerbetoon aan de overledene. Ze vermengen de as met gestampte bananen en dat wordt als soep opgegeten.”
Jan wilde ook graag dat zijn as zou worden opgegeten, want hij had een diep respect voor de Yanomami-cultuur. Zo leeft Salesiaan en missionaris Jan Finkers voort in de indianen van Venezuela. Niet eerder werd een blanke, niet-Yanomami zo geëerd.
Salesiaan Jan Finkers was één van de eerste westerlingen die in 1971 in contact kwam met het Yanomami-volk. Deze indianen hebben een sterke identiteit: ze geloven heilig in een geestenrijk, leven van en met de natuur en zijn bovenal erg trots. Tegenwoordig zijn er nog 30.000 Yanomami. De vrouwen hebben drie stokjes in de onderlip en één door de neus. De mannen dragen alleen een stokje door hun neus en onder hun lip. Ze leven met hun eigen families in shabono’s: open, ronde gemeenschapshuizen die doen denken aan een westerse arena. De Yanomami spreken hun eigen taal, maar kunnen daardoor niet communiceren met de buitenwereld. In 1937 sloot Venezuela een overeenkomst met de missionarissen van de Salesianen van Don Bosco. De katholieke missie werd officieel aangewezen om onderwijs, gezondheidszorg en zielzorg te bieden in deze afgelegen streek.