Noodkreet Don Bosco Brussel: "Meer goedkope opvang dan school"
Lenthe Goossens is leerkracht filosofie en rooms-katholieke godsdienst in het technisch instituut Don Bosco Brussel. In een open brief slaakt ze een noodkreet wat het onderwijs in Brussel betreft.
"Ik ben Lenthe en ik geef les in het secundair onderwijs. Ik geef les aan jongeren ergens in een, naar het schijnt, rijke gemeente in de rand van Brussel. Mijn leerlingen komen niet uit deze gemeente, maar uit Molenbeek, Anderlecht en andere gemeenten die niet als bijzonder ‘rijk’ staan aangeschreven.
Brussel is voor mij eigenlijk een ver-van-mijn-bed show: ik pendel enkel op en neer (met eigen wagen) van en naar mijn woonplek te Leuven. Als ik een zeldzame keer toch eens in Brussel verzeild geraak, dan is dat voor een tentoonstelling in de Bozar, of om vrienden te treffen in de Monk – en dan loop ik, verstoken van ook maar enig oriënteringsvermogen, steevast verloren in deze mij onbekende stad. Nee, ik ken de stad Brussel niet, maar ik ken wel de jongeren die mijn klassen bevolken én de collega’s die er elke dag het beste van zichzelf willen geven.
Opvoedingsproject
Mijn sterkte als leerkracht is tegelijk mijn zwakte: ik ben begaan met deze jongens en meisjes, ik probeer tijd te maken tussen leerplandoelen en evaluaties door om met hen te praten, om hen te leren kennen. Ik kan met enige fierheid zeggen dat ik vind dat ik oog heb voor de personen, de individuen achter de leerlingen. Ze zijn voor mij nooit nummers.
Ik zeg met nog meer fierheid dat ik in een lerarenkorps fungeer waarin de overgrote meerderheid op deze manier onze leerlingen tegemoet treedt. We zeuren en klagen en doen van tijd tot tijd sarcastisch in de lerarenkamer – zoals het leerkrachten welhaast betaamt en zoals het overal en aldoor gebeurt… Maar dan gaat de bel en staan mijn collega’s alweer met een ontroerende gedrevenheid voor de klas. Ze proberen met handen en voeten als het moet, contact te maken met ons jonge publiek, om hen kennis en vaardigheden over te brengen, om hen aan te moedigen en te motiveren, om hen met engelengeduld nog een keer vriendelijk te wijzen op de regels van het school- en klasgebeuren. Zo blijven ze hameren op het Nederlands taalgebruik tijdens de lessen, ook al is deze taal voor de meeste van onze leerlingen de derde taal, soms zelfs vierde. Ze blijven opmerkingen geven over het binnen de gebouwen verplichte mondmasker dat niet ergens halfstok onder de kin mag hangen. Ze proberen het gebruik van de smartphone te weren uit de lessen waar deze geen didactische doeleinden dienen. Mijn collega’s en ik, we proberen uit alle macht structuur te bieden aan deze jonge mensen voor ons.
Structuur in combinatie met hartelijke redelijkheid of redelijke hartelijkheid – dat is voor veel collega’s nog steeds de missie van het salesiaanse opvoedingsproject. Onze huidige directie vertaalt het opvoedingsproject in een welluidend vierluik: de RASP die staat voor respect, ambitie, samen en perspectief. Dat kader, die krijtlijnen, bieden volgens ons de meeste groeikansen voor ons publiek.
Ons publiek
Dat publiek is enerzijds divers te noemen. Het weerspiegelt de smeltkroes van de grootstad Brussel: qua etniciteit, origine en huidskleur, qua taal, cultuur en levensbeschouwing. Anderzijds kan men hen ook een vreemde homogeniteit toedichten: ze zijn haast allemaal van een ‘andere’ origine, indien niet zij, dan wel hun ouders of grootouders. De meerderheid van hen is moslim. Eveneens de meerderheid torst het gewicht van een figuurlijke ‘rugzak’ die varieert van ‘watervalsysteem’ over ‘armoede’ en ‘moeilijke thuissituatie’ tot ‘illegaal als vluchteling’.
Leerproblemen zijn vaak de minste van hun zorgen. Bovendien zijn ze jong, ze puberen, ze zoeken grenzen om tegenaan te botsen, zoals elke jongere. Door omstandigheden zijn deze grenzen er meestal niet in hun buitenschoolse leefwereld. Dit resulteert vaak in gedragsproblemen op school met als gevolg, of in combinatie met, leerproblemen. Dat is de realiteit waar mijn collega’s en ik dag in dag uit mee te maken hebben.
Leerling A zet de klas op stelten, want hij heeft geen boeken. Waarom heeft hij geen boeken? Omdat hij de schoolboeken van vorig jaar nog niet heeft betaald. Omdat er thuis geen geld is. Leerling B moet dagelijks voor 4 jongere broers en zussen en het huishouden zorgen, waardoor ze niet toekomt aan studeren, waardoor ze spijbelt en in de problemen komt. Vader is niet in beeld, moeder werkt overdag ‘en moet toch ook kunnen ontspannen ’s avonds’, dixit leerling B.
Leerling C tot Z
Maar waar ik het nu in het bijzonder over moet hebben, zijn leerlingen C tot en met Z. Ze komen bij ons in de eerste graad b-stroom met ‘een gemotiveerd verslag’ of door ‘doorstroming op leeftijd’. Ik weet nauwelijks wat het theoretisch betekent, ik weet wel wat het in de praktijk wil zeggen.
Onze eerste graad b zit vol met leerlingen met immense gedragsproblemen en/of leerproblemen. Dit zijn leerlingen die eigenlijk in het buitengewoon onderwijs zouden moeten zitten, waar men over meer omkaderingsmiddelen beschikt – durf ik te hopen –, waar men kleinere klassen kan aanbieden, waar het personeel de juiste expertise heeft. Ik weet ook nauwelijks iets over het M-decreet en vraag me beter niets over het leersteundecreet, maar ik zie hoe mijn collega’s in de eerste graad moeten roeien met riemen die ze simpelweg niet hebben. Wij, en zij in het bijzonder, komen vaak niet meer aan lesgeven toe. De leerlingen komen niet langer aan leren toe.
Ik zie gastjes van twaalf jaar die met stenen naar onze auto’s op de parking gooien, ik hoor meisjes mijn collega’s uitschelden in bewoordingen die mijn mond doen openvallen, ik zie kinderen, want dat zijn ze, mijn collega’s in hun gezicht uitlachen, ik hoor hen mijn collega’s zelfs bedreigen. Ik hoor afschuwelijke taal, zie regelrechte pesterijen en gedrag dat op of over het randje van crimineel is.
En ik zie eveneens dat we hier geen antwoord meer op kunnen bieden.
We doen wat moet, we doen wat we kunnen. Gesprekken worden gevoerd, waarschuwingen gegeven, tuchtprocedures opgestart. Ouders worden gecontacteerd en op school geroepen, want communicatie tussen school en ouders is essentieel. Horen we niet de krachten te bundelen in de opvoeding van deze jonge mensen? De ‘samen’ van de RASP mag geen hol concept zijn.
Onze directeur en leerlingbegeleiders hebben er soms een dagtaak aan, aan de ouders. Sommige ouders zitten zelf met de handen in het haar. ‘Ik weet het zelf ook allemaal niet meer, mevrouw.’ Of: ‘Meneer, ik heb helaas niets meer aan mijn zoon te zeggen.’ Andere ouders schuiven simpelweg elke verantwoordelijkheid van zich af, gaan in het verweer of zelfs in de aanval. Dan is de school in fout, worden wij leugenaars genoemd, krijgen de collega’s nog meer bagger over hen heen.
De collega’s
Zoals gezegd, ik heb erg veel collega’s die goed zijn in zowel hun vak als in hun didactiek. Het zijn mensen voor wie lesgeven een soort van roeping is ofzo. Ze geven les met hoofd en hart, met handen en voeten. Dat trachten ze toch telkens opnieuw te doen, ook nadat hen vorige les misschien het lesgeven onmogelijk werd gemaakt. Ze keren terug, gaan opnieuw de uitdaging aan, proberen nog een keer een andere aanpak.
Mijn collega’s in de eerste graad b-stroom, gemiddeld veel beter in klasmanagement dan ik, doen alles wat ze kunnen om enig lesgeven mogelijk te maken, maar slagen er eigenlijk niet in. Zij staan werkelijk in de vuurlijn. Hoe creatief ze al out of the box hebben gedacht, hoe flexibel ze zich ook al hebben opgesteld, hun pogingen om de lessen voor iedereen leefbaar en veilig te houden, lopen al te vaak op niets uit. Het is midden oktober. Eén van hen heeft voor eigenbehoud en zelfzorg gekozen en is al een maand thuis in ziekteverlof. De rest van hen zit er mentaal onderdoor, het is op bij hen. Als ik hoor en observeer wat er allemaal gebeurt, begrijp ik in alle waarachtigheid niet hoe zij nog elke dag naar school komen en voor hun respectievelijke groepen van twintig leerlingen gaan staan. Ik doe er mijn pet voor af. Ze zijn mentaal sterker en meer weerbaar dan ik zou zijn.
De directie staat achter deze moegestreden collega’s, dat mag en moet gezegd worden. Ze zoekt mee naar oplossingen die er helaas niet blijken te zijn of die ontoereikend blijven. Ze organiseert projectnamiddagen ter verbetering van sfeer en gedrag, zoekt daarvoor externe organisaties en partners zoals A., G.I.. en andere: deze partners worden ingezet ter ondersteuning, coaching en begeleiding – van leerlingen en collega’s.
We zijn projectnamiddag twee en de situatie escaleert in die mate dat deze professionele, opgeleide mensen eieren voor hun geld kiezen en er de brui aangeven. Ik wil daar niet eens schamper over doen. Mensen hebben grenzen, en terecht. Maar mijn collega’s staan elke schooldag in deze realiteit. Een realiteit die meer te maken lijkt te hebben met goedkope opvang en/of liefdadigheid dan met school.
Het systeem
De directie botst zelf op muren, de muren van een ‘systeem’. Je kunt bijvoorbeeld moeilijk 50% van de eerste graad b-stroom leerlingen uitsluiten via tuchtprocedure. Dat heeft immers repercussies op het leerlingenaantal, dus op de telling, dus op de werkingsmiddelen voor volgend jaar. Dat heeft bovendien ook repercussies voor de individuele leerlingen en gezinnen die nergens in Brussel nog plaats zullen vinden: de b-stroom zit overal overvol. Dat heeft maatschappelijke repercussies, want waar moeten deze jongeren dan heen?
Voor een deel van onze jongeren is school op dit moment duidelijk niet de juiste plaats. Ze hebben behoeften en noden waaraan wij onmogelijk tegemoet kunnen komen. Wij hebben er niet de nodige middelen voor, noch de infrastructuur, de expertise of het personeel. Maar er blijkt geen toereikend alternatief voor deze jongeren. Er lijkt voor hen nergens plaats. Dus komen ze aanwaaien op school, om halftien op de dagen die ze uitkiezen om toch te komen. Zonder boeken, zonder balpen, zonder boekentas. Zonder engagement en zonder al te veel goesting.
Velen van hen hebben trouwens meerdere uren per dag ‘studie’ door openstaande vacatures. Dat helpt ook niet aan de structuur. De directie tracht deze wel in te vullen zodat de leerlingen zo regelmatig mogelijk les kunnen volgen, maar er zijn simpelweg geen sollicitanten. Het lerarentekort is nijpend, overal, naar ik hoor. Dan ga je niet in Brussel solliciteren op een TSO-BSO school, is wat ik ook regelmatig hoor. ‘We moeten het lerarenberoep aantrekkelijker maken’, dat hoor en lees ik ook overal. Mijn collega’s en ik, wij willen de initiatieven graag zien opduiken…
Beter
‘Je moet wel zot zijn om dit te doen!’ willen mijn niet(-langer)-onderwijs vrienden wel eens goedmoedig lachen. Mijn moeder die regelmatig mijn verhalen aanhoort, spoort me minstens eens per trimester aan om elders werk te zoeken: ‘Wil je dáár nu echt blijven?’ Moederlijke bezorgdheid.
Ja, voorlopig wil ik dáár blijven. De meeste van mijn collega’s en ik willen daar blijven met de ambitie om ons zo goed mogelijk te kwijten van onze kerntaak: kwaliteitsvol onderwijs verstrekken. Wij willen alles wat we kunnen in het werk stellen om hen een perspectief te bieden op ‘beter’: op een degelijk diploma, op een plaats binnen de maatschappij en niet in de marge ervan. Daarnaast willen we blijven proberen om ook op menselijk vlak een verschil te maken: door te luisteren naar wat leeft, lijdt en noden heeft. Maar voor sommige – heel wat – leerlingen bestaat ‘beter’ uit een soort van begeleiding en ondersteuning die wij niet kunnen verzorgen. Dan zouden er alternatieve opties buiten onze school in beeld moeten kunnen komen. Want mijn collega’s en ik en ook mijn directie, wij verdienen ook ‘beter’: wij verdienen een veilig werkklimaat waarin wij niet met grote regelmaat worden bedreigd in onze professionele, psychische en fysieke integriteit. Wij verdienen maatschappelijk respect. Wij verdienen maatschappelijke erkenning van de problematiek en een gepaste reactie hierop vanwege ‘het systeem’.
Een star systeem dat vanuit een ivoren toren de ogen sluit voor wat er gaande is in onze dagdagelijkse realiteit biedt geen enkel perspectief: niet voor ons, volwassenen, en niet voor de volwassenen van morgen. Het appèl van ‘samen’ van ons opvoedingsproject kan maar gewaarborgd worden als er ook een structureel-maatschappelijk ‘samen’ aan beantwoordt en op antwoordt…"