Interview met missiezuster
Miet Houben
In oktober vraagt de Kerk onze speciale aandacht voor de missiewerking. Misschien herinner je nog de tijd dat Vlaanderen trots was op de vele missiepaters en missiezusters over heel de wereld. In onze pastorale eenheid kan zuster Miet Houben, die ondertussen in België verblijft, nog getuigen van haar bewogen leven als missionaris.
Vertel eens over uw jeugd, zuster?
Ik ben opgegroeid op het Smolder in Helchteren bij mijn ouders met zes broers en drie zussen. Vader was mijnwerker en had ook een kleine boerderij. Mijn moeder die een zwakke gezondheid had, zorgde voor het huishouden. Ik heb de lagere school gevolgd in Helchteren en daarna de naaischool in Houthalen. In de lagere school vertelde zuster Mauricia veel over de missies en ik voelde mij daardoor sterk aangetrokken. Bij de kajotsters leerde ik salesiaan P. Moermans kennen die mij in contact bracht met de zusters van Don Bosco. In december 1959 trad ik binnen in het klooster bij de zusters van Don Bosco. In 1962 werd ik geprofest in Jette. Toen werd ik overgeplaatst naar Gerdingen en daar deed ik parochiewerk en ondersteunde ik de chiro. Vervolgens ging ik een jaar naar het klooster in Ampsin bij Luik om Frans te leren. In 1970 vertrok ik dan naar mijn eerste missiepost: bij Lubumbashi in Congo.
Hoe ging het in uw eerste missiepost?
In de Ruashi op 7 kilometer van Lubumbashi werd ik ingeschakeld in de jeugdwerking en het onderwijs. De gemeenschap telde veertien zusters. Er was een beroepsschool, een technische school en een huishoudschool. De mensen hadden het moeilijk om te overleven en heel wat kinderen stierven van de honger. ’s Zondags hielp ik in de chiro en bij de meisjesbasketploeg. Wij hadden een bloeiende parochie met elke zondag een 350 aanwezigen in de eucharistieviering. Ik organiseerde regelmatig besprekingen, bezinningen … Na drie jaar kreeg ik de opdracht in het atelier te werken. Het was een grote zaal die door een medebroeder salesiaan werd gebouwd met steun uit Nederland. We kochten een 30-tal naaimachines en gaven elk jaar de afgestudeerde leerling-meisjes de kans om een jaar stage te doen. Er werden vooral uniformen gemaakt voor de scholen. Veel particulieren kwamen bij ons aankloppen. De meisjes werden per afgewerkt stuk betaald. Van zodra zij de som van de naaimachine verdiend hadden, brachten we dat bij hen aan huis zodat ze daar aan de slag konden. We wilden zo de promotie van de vrouw bevorderen. De meisjes werkten dikwijls voor de eigen familie en dus kosteloos omdat de familie hun studies betaalde. Zo ging het ongeveer 10 jaar maar toen werden de naaimachines duurder en konden de meisjes op een jaar hun machine niet meer verdienen. De machines bleven dan in het atelier waar de meisjes konden werken en geld verdienen.
Hoe verliep het in uw tweede missiepost?
In 1985 verhuisde ik naar het binnenland, naar mokambo, om een “foyer” op te starten: we vingen straatmeisjes op en leerden ze een stiel. Er was een opleiding van 3 jaar voor algemene vakken, snit, naad, handwerk, tuinverzorging en onderhoud. In dezelfde missiepost was ook een dispensarium en een lagere school. De volwassenen leerden ook lezen en schrijven. In de missiepost hadden we maar enkele uren elektriciteit per dag vanaf 18 uur tot 20 uur. Ook daar hielp ik bij de jeugdwerking en de chiro.
Hoe waren uw laatste jaren in Congo?
In 1990 ging ik terug naar Ruashi. Ondertussen brak daar een burgeroorlog uit. De campus van de universiteit was aangevallen en 10-tallen studenten zijn afgeslacht. Over heel het land was er opstand tegen de erbarmelijke levensomstandigheden en er werd veel geplunderd. Ik ben toen ternauwernood aan de dood ontsnapt als ik toevallig in een slachtpartij terechtkwam. De aartsbisschop vroeg aan de blanke religieuzen om het land te verlaten omdat het zo onveilig was. Een jaar later ben in weer naar Lubumbashi gegaan. De sfeer was echter veranderd. We voelden dat de blanken niet meer welkom waren. Dan ben ik maar terug naar België gekomen.
Waar werkte u toen in België?
4 jaar heb ik in Lommel gewerkt in de wijk Balendijk, samen met twee medezusters. Ik zette mij daar in voor de integratie van Turkse en Marokkaanse gezinnen waarvan de vader gastarbeider was. Op de balendijk was er ook de hobbyclub voor de Belgische, Turkse en Marokkaanse vrouwen. Er waren verschillende activiteiten. Ik gaf naailes, vormselcatechese en studiebegeleiding. Bovendien was ik actief in de vrouwengilde en deed ik huisbezoeken. In 1997 werd me dan gevraagd om naar Tunesië te vertrekken.
Beschrijf eens uw werk in Tunesië?
Eerst werkte ik in een missiepost dicht bij Tunis in een grote school die door de Franse zusters gesteund werd. Daar deed ik mee in de naailes en daar was zelfs “haute couture” bij. Na 4 jaar werd de school echter gesloten door allerlei problemen. Mijn nieuwe post lag op 70 kilometer van Tunis. Er was een lagere school en een “foyer” voor straatmeisjes met de naam Chlaghmia. Zij kregen de kans van 3 jaar opleiding voor algemene vakken, lezen, schrijven, naailes… Na 5 jaar kregen wij daar ook problemen met de autoriteiten. Dan ben ik eerst les gaan geven in de lagere school en daarna deed ik dienst in de zustergemeenschap tot 2013. Omwille van gezondheidsproblemen ben ik toen teruggekeerd naar België. In het moslimland Tunesië mag er niet over de katholieke godsdienst gepraat worden. Onze getuigenis als missiezuster gebeurt door onze aanwezigheid. Onze manier van leven zegt meer dan woorden. Onze lagere school heeft een goede reputatie. Met de meeste mensen verloopt het contact vlot. We leven mee met de mensen in vriendschap , zeker in kommer en zorg. Ik denk graag terug aan de oud-leerlingen en de scoutsgroep die floreert. Af en toe is er een moslim die zich bekeert tot het christendom maar dat moet in alle stilte gebeuren. Toen ik les gaf in de lagere school begonnen de onlusten van de “Arabische Lente” met vele plunderingen en gebouwen die vernield werden. Daarom wordt de school nu nog altijd dag en nacht bewaakt. In Tunesië heb ik de opkomst van het moslimfundamentalisme meegemaakt.
Hoe verloopt uw “pensioen”?
Omwille van mijn gezondheid moet ik het nu kalmer aan doen. Ik woon terug in Helchteren, in de straat Het Smolder nr. 60. Ik wacht op de dag dat ik weer in een gemeenschap kan terugkeren. Ondertussen probeer ik nog altijd mee steun te organiseren voor Congo en Tunesië. De mensen kunnen vooral helpen met goede kinderkleding waaraan in Congo grote nood is. Regelmatig heb ik nog contact met Tunesië. Maar in Congo zijn er minder zusters die ik nog ken. In Helchteren en in Lommel ga ik regelmatig op ziekenbezoek en ik probeer mensen te helpen in de buurt en in de familie. Af en toe heb ik het moeilijk met de veranderde mentaliteit bij ons: de geest van solidariteit uit mijn jeugd schijnt nu meer omgeslagen in een mentaliteit van ieder voor zich.
Hoe blikt u terug op uw missionarisleven?
Met dankbaarheid denk ik terug aan alles wat ik heb mogen doen met de kracht van de Heer. Het was voor mij een grote rijkdom dat alles te mogen ervaren. Ik dank ook al de mensen die mij gesteund hebben, op materieel en financieel gebied toen ik in Congo en in Tunesië was.