Identiteitsonderzoek bij jongvolwassenen (18-25): "Dé atheïst bestaat niet"
Via een grootschalig identiteitsonderzoek heeft het Centrum Academische Lerarenopleiding Godsdienst (KU Leuven) het levensbeschouwelijk profiel van jongvolwassenen (18-25) die studeren aan het hoger (katholiek) onderwijs in kaart gebracht. Er werd ook gepeild naar hun waardering voor de levensbeschouwelijke vakken op school en naar de belangrijkste factoren en personen met een positieve impact op de vorming van hun identiteit.
De conclusies werden gepubliceerd in het christelijke opinieweekblad Tertio van 25 augustus en de resultaten zijn meer in detail te bestuderen op Thomas. Het algemene beeld is dat van een zeer open generatie van jongvolwassenen ten aanzien van levensbeschouwelijke diversiteit, zowel langs gelovige als ongelovige zijde, terwijl levensbeschouwelijke arrogantie wordt afgewezen, of die nu komt van letterlijk gelovigen, of van normatieve atheïsten (atheïsten die atheïsme als norm of dogma vooropstellen voor anderen). Het onderzoek geeft aan dat er voor het godsdienstonderwijs een heel speelveld openligt om jonge mensen vandaag levensbeschouwelijk te vormen, ook vanuit een gelovig perspectief. Een verglijding van het vak tot algemeen-menselijke vorming loert wel om de hoek, wat de actualisatie van het leerplan en de integratie van de drie perspectieven (plurale context, christelijke traditie eigen en biografie) begrijpelijk en actueel maakt.
Zeven profielen
“We kwamen uit op zeven subgroepen om hedendaagse jongvolwassenen in te delen”, legt Pollefeyt uit. “Bij 7,2 procent waren de antwoorden wel onvoldoende eenduidig om hen in een categorie onder te brengen. Een minderheid is gelovig: 2,2 procent is moslim, 6,2 procent katholiek, orthodox of protestant. Daarnaast is 20,3 procent ‘nominaal christelijk’: ze noemen zich christelijk zonder praktiserend te zijn. 28,5 procent behoort tot de categorie ‘algemeen-religieus’: zij hebben een religieus bewustzijn en zijn gevoelig voor ‘iets diepers’ of ‘iets hogers’. Zij willen op hun levensbeschouwing niet het etiket ‘christelijk’ kleven, maar tegelijk zijn ze minder oppervlakkig dan de nominale christenen die als post-christenen vaak ver verwijderd zijn van religie. Pas als het erop aankomt, grijpt die laatste groep terug naar het christendom en de christelijke waarden. Ze blijven zich situeren binnen de christelijke traditie, maar hebben zich het geloof niet persoonlijk eigen gemaakt en zullen ook snel opmerken ‘eigenlijk niet echt zo gelovig’ te zijn.”
Pollefeyt vervolgt dat de onderzoekers die subgroepen ludieke omschrijvingen gaven. “Allereerst heb je de ‘muzikant’, dat is de actieve, hartelijke deelnemer die geworteld is in een religieuze traditie. Die vindt zijn geloof belangrijk en het kleurt zijn leven. Daarnaast is er de ‘verre sympathisant’, de randkerkelijke die gedoopt is en christelijk opgevoed, maar die weinig met dat geloof doet. Verder is er de algemeen-religieuze ‘ontdekkingsreiziger’, de zinzoeker die geïnteresseerd rondtrekt door het levensbeschouwelijke landschap, begaan is met de betekenis en de zin van het leven, op zoek is naar verdieping en spiritualiteit – hoewel uitdrukkelijk niet in christelijke zin.”
Tolerant
Daarnaast zijn er jongvolwassenen die zichzelf als ongelovig omschrijven. “Ook die groep was niet onder één vlag te brengen. We kwamen tot drie subgroepen: 20,6 procent is pluralistisch-atheïstisch, 11,8 procent normatief atheïstisch en 3,1 procent nihilistisch-onverschillig. Die drie groepen hebben gemeen dat ze geen geloof hechten aan transcendentie. Ze hangen een binnenwerelds perspectief aan waarbij de mens zelf al dan niet betekenis geeft aan het eigen leven. Voor hen staat de menselijke autonomie centraal en ze hebben geen affiniteit met het religieuze. De eerste groep, de pluralistisch-atheïsten, staat wel open voor dialoog met gelovigen en religieus ingestelde mensen. Tolerantie, respect, interesse, appreciatie, tot zelfs fascinatie voor het religieuze kenmerkt hen. Ze willen in dialoog gaan, zolang er maar geen verwachting naar henzelf wordt geschapen, want dan haken ze af en nemen ze afstand”, stelt Pollefeyt. “Die pluralistisch-atheïsten omschrijven we als ‘goede buren’. Ze geloven zelf niet, maar hebben er geen problemen mee dat anderen wel geloven en ze gaan graag met hen in gesprek. Ze hebben er ook geen bezwaar tegen om godsdienstles te volgen of verkiezen zelfs dat hun kinderen godsdienst volgen.”
Intolerant
De tweede groep atheïsten, de normatieve atheïsten, verzet zich wel expliciet tegen al wat religieus is. “Zij bestrijden ook het geloof bij anderen en vinden dat religieuze symbolen uit de publieke ruimte moeten worden gebannen. Godsdienst is in hun ogen een verkeerd of verouderd antwoord op levensvragen. Ze wijzen al het symbolische af. Ze hangen het sciëntisme aan en neigen naar materialisme. Hier heb je te maken met strijdende atheïsten. Ze verwerpen niet alleen het geloof, maar verdragen zelfs de tolerante houding tegenover andersdenkenden niet en gaan aldus ook het relativisme bestrijden. Zo’n scherpe opstelling hadden we in onze onderzoeken nooit eerder zo uitgesproken vastgesteld. Je zou kunnen gewagen van missionaire atheïsten: ze willen anderen bekeren tot hun ongeloof. In onze classificatie zien we hen als de ‘programmeur’ die zich vastbijt in zijn constructie van de waarheid en die zijn visie aan anderen wil opleggen. Wie beter nadenkt en de goede programmeertaal volgt, kan niet anders dan besluiten dat God niet bestaat en godsdienst verstikkend is, luidt hier het devies”, verduidelijkt de theoloog. Hij vindt het opmerkelijk dat bijna 12 procent van de jongvolwassenen in het katholiek onderwijs op die manier dogmatisch atheïst is. De laatste categorie (3,1 procent) zijn de onverschilligen met betrekking tot religie en levensbeschouwing. “Dat zijn de nihilisten die de deur dichtslaan en niet willen bezig zijn met zingeving of levensbeschouwing. Ze vermijden die onderwerpen en hebben een 'je m’en fous'-attitude. Nadenken over zin heeft voor hen geen zin.”
De zeven levensbeschouwelijke subgroepen vergeleken volgens de post-kritische geloofsschaal. © KU Leuven
Relativisme
Pollefeyt herhaalt dat er veel diversiteit is bij de ongelovigen, net als bij de gelovigen. “Ik stel me dan de vraag tot welk type leerling het vak niet-confessionele zedenleer zich richt. Mikken zij op de pluralisten of op de dogmatici, op leerlingen die in dialoog willen gaan over levensbeschouwingen of op jongeren die rabiaat ongelovig zijn en die anderen van hun gelijk willen overtuigen?” In de klassieke geloofsschaal van de onderzoekers is sprake van vier types om met geloof om te gaan: letterlijk geloof waarin je blindelings vertrouwt op de traditie en haar instellingen, externe kritiek waarbij je godsdienst verwerpt, relativisme dat stelt dat iedereen een gelijkwaardige mening heeft over levensbeschouwing, en post-kritisch geloof dat een doorleefde, kritisch-constructieve houding inneemt ten opzichte van een geloofstraditie. Vanuit een gelovig oogpunt is die laatste categorie ideaal: het letterlijke geloof maakte plaats voor een symbolische affirmatie van het geloof.
“Bij de jongvolwassenen zie je dat vooral het relativisme bijzonder goed scoort. Dat is hun levensbeschouwing geworden. In vergelijking met jongere leerlingen en de volwassenen schiet die tendens er bij hen uit. De meerderheid staat principieel tolerant tegenover levensbeschouwingen. Ze staan ervoor open en geven er geen externe kritiek op, maar ze identificeren zichzelf niet met een specifieke religie. De andere drie posities scoren niet zo goed: letterlijk geloof wordt sterk afgewezen, net zoals veel jongeren even kritisch zijn voor een fundamentalistisch atheïsme. Alles wat neigt naar een gebrek aan bescheidenheid en tolerantie, wat zich opwerpt als superieur en belerend, wordt al vlug afgewezen, of het nu uit gelovige of ongelovige hoek komt. Openheid geniet de voorrang”, concludeert Pollefeyt.
“Post-kritisch geloof wordt getolereerd, dat wil zeggen dat godsdienstleerkrachten of docenten RZL hun boodschap mogen brengen, maar dat ze zich bescheiden moeten opstellen. Anders stoten ze al vlug op verzet. Jongeren zijn bereid te luisteren naar geloofsgetuigen, ze zien de levensbeschouwelijke dialoog als een potentiële verrijking voor hun leven, maar als ze waarheidsaanspraken opgedrongen krijgen, haken ze af. We kunnen besluiten dat bij jongvolwassenen de pluralistische samenleving wordt gerespecteerd en dialoog op grond van gelijkheid gewaardeerd wordt. Iedereen deelt dat besef, zelfs de meest uitgesproken gelovigen, behalve de kleine groep normatieve atheïsten van bijna 12 procent. Zij zijn de nieuwe dogmatici van onze tijd en ook in de media zijn zij het sterkst present. Jongvolwassenen kijken er evenwel argwanend naar.”
Moslimleerlingen
Dat geldt dus eveneens voor de jonge moslims in Vlaanderen vandaag, ook zij scoren positief op openheid voor diversiteit. Uit hun antwoorden blijkt dat het vak godsdienst in het katholiek onderwijs hen stimuleert om een meer post-kritisch geloof te ontwikkelen. Juist door geconfronteerd te worden met andere overtuigingen, beseffen moslims dat hun geloof niet de enige optie is en groeit bij hen het respect voor andere levensbeschouwingen. Zo nemen bij hen de openheid en de tolerantie toe. In die zin is het ook beter hen geen aparte islamlessen aan te bieden in het katholiek onderwijs, want dan dreigt dat respect voor diversiteit weer af te nemen. Een andere tendens die de onderzoekers opvalt, is dat de post-kritische gelovigen afwijzend staan tegenover normatief atheïsme, voorzichtig positief zijn ten aanzien van relativisme, maar toleranter zijn voor letterlijk geloof, al keuren ze zelf die houding af. “Wie vandaag gelooft, doet dat meer uitgesproken. Hij komt uit voor zijn geloof. Hij is bewuster van zijn keuze en laat zijn geloof niet wegrelativeren. Dat blijkt uit die tolerantie voor letterlijk geloof. Er zijn weliswaar geen tekenen dat die jongeren sectair zouden zijn of worden. Op dit moment gaat het vooral over geëngageerde en bewuste gelovigen”, zegt Pollefeyt.
Stokkende geloofsoverdracht
Wie inzet op geloofsoverdracht en -opvoeding, hoopt dat jongeren tot een volwassen, post-kritisch geloof komen. Helaas wijst het onderzoek uit dat die geloofshouding met de toename van de leeftijd geleidelijk aan vervaagt. Bij volwassenen van een oudere generatie daarentegen treffen we die geloofshouding wel aan. “Op basis daarvan zou je kunnen veronderstellen dat er een ontwikkelingspsychologisch effect of een soort puberteitsreactie speelt waarbij jongeren zich eerst afzetten tegen religie, maar op latere leeftijd opnieuw aansluiting zoeken bij het geloof. Maar de correctere uitleg is wellicht dat we met een echte cultuurverschuiving te maken hebben, waarbij de diversiteit toeneemt en de secularisering zich doorzet”, stelt Pollefeyt. “De volwassenen groeiden op in een andere tijd waar het geloof meer voor de hand lag. Het letterlijke geloof daalt. Het normatieve atheïsme groeit, ook al betreft het een minderheid. Het relativisme is dominant en het symbolische geloof glijdt onmiskenbaar verder weg. Tegelijk zien we een zekere nieuwe onbevangenheid ten aanzien van geloof. Op al die gegevens wil de actualisering van het leerplan rooms-katholieke godsdienst een antwoord bieden met een uitnodigende presentatie van de christelijke traditie binnen de huidige pluraliteit.”
De post-kritische geloofsschaal van jongvolwassenen in 2020. © KU Leuven
Meer info over het onderzoek via www.kuleuven.be/thomas/n13245